flib 50 jaar
Gepubliceerd op: 26 juni 2025

Verenigingsbestuurders pas op voor aansprakelijkheid

Een bestuursfunctie binnen een vereniging wordt vaak gezien als een eervolle, maatschappelijke taak. Toch brengt deze rol ook juridische risico’s met zich mee, zeker wanneer de vereniging in financieel zwaar weer terechtkomt. Veel bestuurders realiseren zich niet dat zij onder bepaalde omstandigheden persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gesteld bij een faillissement van de vereniging.

In deze blog leg ik uit hoe die aansprakelijkheid werkt, welke wettelijke regels van toepassing zijn, wat bestuurders kunnen doen om de aansprakelijkheid te ontkomen en geef ik enkele praktische tips.

Wanneer is een bestuurder aansprakelijk?

De wet bepaalt in artikel 2:50a van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat de regeling voor bestuurdersaansprakelijkheid bij een naamloze vennootschap (artikel 2:138 BW) ook geldt voor veel verenigingen. Dit betekent dat een curator in faillissement elke bestuurder hoofdelijk (persoonlijk) aansprakelijk kan stellen voor de schulden. Dit kan de curator alleen doen als er sprake is van onbehoorlijk bestuur (ook wel wanbeleid genoemd) en dit wanbeleid een belangrijke oorzaak is van het faillissement.

Bestuurders lopen dus het risico om privé aansprakelijk gesteld te worden voor de schulden van de vereniging als zij hun taken ernstig hebben verwaarloosd en daardoor het faillissement hebben veroorzaakt.

In de wet wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten verenigingen voor de toepassing van deze aansprakelijkheidsregeling:

  1. Formele verenigingen: dit zijn commerciële verengingen die vennootschapsbelasting moeten betalen of verplicht zijn een jaarrekening op te stellen die gelijk of vergelijkbaar is met de jaarrekening zoals bedoeld in titel 9 van Boek 2 BW.
  2. Informele verenigingen: dit zijn verenigingen waarvoor het bovenstaande niet geldt. Zij worden ook wel niet-commerciële verenigingen genoemd.

Voor formele verenigingen geldt een zogenaamd bewijsvermoeden. Dit houdt in dat wanneer de vereniging niet heeft voldaan aan de boekhoudplicht of als de jaarrekening niet (tijdig) is gepubliceerd, automatisch wordt aangenomen dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur én dat dit een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement. Dit bewijsvermoeden werkt in het voordeel van de curator: die hoeft dan niet zelf te bewijzen dat de bestuurders zich onbehoorlijk hebben gedragen of dat dit gedrag het faillissement heeft veroorzaakt. De bewijslast ligt in dat geval dus bij de bestuurders, die moeten aantonen dat het faillissement ook zonder hun eventuele fouten onvermijdelijk was.

Voor informele verenigingen ligt dit anders en geldt dit bewijsvermoeden niet. De curator zal dan zelf moeten aantonen dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur én dat dit de oorzaak is van het faillissement.

Daarnaast geldt voor formele verenigingen ook artikel 2:139 BW. Dit artikel betreft een andere vorm van bestuurdersaansprakelijkheid: de aansprakelijkheid voor schade van derden als gevolg van een misleidende voorstelling van de financiële situatie van de verenging, bijvoorbeeld via de cijfers, de jaarrekening of het jaarverslag. Het gaat dan om situaties waarin anderen zijn misleid door gepresenteerde cijfers en daardoor schade hebben  geleden. Denk bijvoorbeeld aan een leverancier die goederen levert omdat hij of zij denkt dat de vereniging financieel gezond is en hem kan betalen, terwijl dat niet zo is.

Hoogte aansprakelijkstelling

De hoogte van het bedrag waarvoor de bestuurder aansprakelijk is hangt af van het tekort in het faillissement. Dat tekort bestaat uit het bedrag dat niet uit de faillissementsboedel aan de schuldeisers kan worden betaald. Daarbij geldt dat alle bestuurders in  beginsel persoonlijk aansprakelijk zijn, en het dus niet uitmaakt of je als bestuurder daadwerkelijk betrokken bent geweest bij het onbehoorlijk bestuur. Het handelen van één bestuurder kan het gehele bestuur binden.

Ontkomen aan aansprakelijkheid

Wanneer de curator een rechtszaak begint om het faillissementstekort op de bestuurders te verhalen, dan hebben bestuurders nog wel mogelijkheden om zich hiertegen te verweren. Zo kunnen zij de rechter verzoeken om het bedrag waarvoor zij aansprakelijk worden gesteld te matigen. Ook kunnen zij proberen zich te disculperen. Dit betekent dat de bestuurder moet aantonen dat het wanbeleid niet aan hem te wijten is en dat hij of zij niet tekort is geschoten in het nemen van maatregelen om het faillissement te voorkomen.

Praktische tips voor bestuurders

Bestuurders kunnen zich beschermen tegen persoonlijke aansprakelijkheid door een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten. Deze verzekering dekt meestal ook de kosten van juridische bijstand en zijn doorgaans goed betaalbaar.

Daarnaast is het wettelijke verplicht dat verenigingen zonder een raad van commissarissen een kascontrolecommissie aanstellen (artikel 2:48 lid 2 BW). Deze commissie controleert regelmatig de administratie en het financiële beheer van de penningmeester om eventuele misstanden te signaleren richting het bestuur of de ledenvergadering.

Tot slot

Tot slot wordt opgemerkt dat naast deze aansprakelijkheidsregeling bij faillissement, de wet ook voorziet in een aansprakelijkheidsgrondslag voor interne aansprakelijkheid. Op grond van artikel 2:9 BW kan een bestuurder tegenover de vereniging aansprakelijk worden gesteld als hij of zij de bestuurstaak niet naar behoren heeft uitgevoerd. Daarnaast kan een bestuurder ook op grond van onrechtmatige daad door derden aansprakelijk worden gesteld als hij of zij namens de vereniging onrechtmatig heeft gehandeld (artikel 6:162 BW).

Vragen?

Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel? Neem dan contact op met een van onze advocaten via de mailtelefoon of het contactformulier voor een vrijblijvend eerste gesprek. Wij denken graag met u mee.

Artikelen door Mignon de Vries

Stuur ons een bericht

Voor verdere vragen kunt u het formulier hieronder gebruiken. Wij nemen dan zo spoedig mogelijk contact met u op.