Interne bestuurdersaansprakelijkheid bij startups: ondernemen op het scherpst van de snede
Bij het besturen van een startup draait het om visie, lef en snelheid. Die eigenschappen stimuleren innovatie, maar kunnen bestuurders in juridisch opzicht kwetsbaar maken, zeker wanneer het bedrijf failliet gaat. In dat geval behoort het tot mogelijkheden van de curator om, handelend namens de vennootschap, bestuurders aan te spreken wegens onbehoorlijke taakvervulling op grond van artikel 2:9 BW.
Juridische maatstaf: onbehoorlijke taakvervulling en ernstig verwijt
Artikel 2:9 BW verplicht iedere bestuurder tot een behoorlijke vervulling van zijn taak. Wanneer een bestuurder zijn taak onbehoorlijk vervult en hem daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is hij aansprakelijk jegens de vennootschap. De vennootschap kan dan een vordering instellen tegen de bestuurder. In faillissementssituaties treedt de curator dan op namens de vennootschap.
De maatstaf voor ernstig verwijtbaar handelen door bestuurders is uitgewerkt in het arrest van de Hoge Raad genaamd Staleman/Van de Ven. Daaruit volgt dat de vraag of een bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt, afhangt van alle omstandigheden van het geval. Daarbij kunnen onder andere de volgende omstandigheden van belang zijn:
- de aard van de onderneming;
- de risico’s die bij die onderneming horen;
- de taakverdeling binnen het bestuur;
- de informatie waarover de bestuurder beschikte of behoorde te beschikken ten tijde van de aan hem verweten beslissingen of gedragingen; en/of
- het inzicht en de zorgvuldigheid die van een berekenende en nauwgezette bestuurder mag worden verwacht.
Voor startups kan die beoordeling anders zijn dan bij gevestigde ondernemingen. In deze beginfase is vaak sprake van onzekerheid, hoge investeringskosten en een businessmodel dat nog in ontwikkeling is. Startups gaan immers vaak naar de markt met een “Minimum Viable Product”. Dat is de simpelste werkende versie van een product met net genoeg kernfunctionaliteiten om snel bij echte gebruikers te lanceren, feedback te verzamelen en de verdere ontwikkeling te sturen.
Uit de rechtspraak volgt dat rechters onderkennen dat het nemen van risico’s bij deze fase van de onderneming hoort, maar dat betekent niet dat bestuurders carte blanche hebben. Zij moeten steeds voldoende inzicht houden in de financiële situatie en tijdig ingrijpen wanneer het mis dreigt te gaan.
In de praktijk lijken rechtbanken bovendien speelruimte te bieden voor de positieve insteek die vaak wordt gehanteerd door startup-ondernemers. Daaruit volgt in beginsel dat bijvoorbeeld het ontbreken van volledige financiering of het overschatten van marktkansen op zichzelf niet tot een ernstig verwijt leiden, zolang het bestuur handelt op basis van reële verwachtingen en de financiële positie inzichtelijk houdt.
Voorbeeld uit de praktijk
Een recente zaak bij de Rechtbank Overijssel illustreert hoe rechters kunnen omgaan met interne bestuurdersaansprakelijkheid bij startups.
Na het faillissement van een jonge technologieonderneming stelde de curator de bestuurders persoonlijk aansprakelijk, primair op grond van artikel 2:248 BW (kennelijk onbehoorlijk bestuur bij faillissement) en subsidiair op grond van artikel 2:9 BW (onbehoorlijke taakvervulling). Volgens de curator hadden zij de onderneming te roekeloos geleid, in strijd met het businessplan en zonder oog voor de belangen van schuldeisers.
De rechtbank oordeelde echter dat er géén sprake was van kennelijk onbehoorlijk bestuur of onbehoorlijke taakvervulling. De onderneming was juist in lijn met het businessplan gestart en de bestuurders hadden hun keuzes zorgvuldig afgewogen. De rechter benadrukte dat het feit dat een startup risico’s neemt of te maken krijgt met een mislukte financieringsronde nog niet betekent dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld. Daarbij woog de rechter mee dat de investeerders de kans op mislukking kenden en dit risico bewust hadden aanvaard.
Belangrijk was het oordeel van de rechter dat de bestuurders:
- voldoende inzicht hielden in de financiële situatie;
- hun besluiten konden onderbouwen; en
- niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelden jegens schuldeisers.
Conclusie: ruimte, maar geen vrijbrief
Uit de rechtspraak valt af te leiden dat rechters erkennen dat ondernemen in een startupcontext vaak betekent dat er risico’s moeten worden genomen. Die context zorgt voor enige situatie-afhankelijke speling bij de vraag of sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur of onbehoorlijke taakvervulling. Als uitgangspunt blijft wel gelden dat bestuurders weloverwogen, transparant en verantwoord moeten handelen.
Van bestuurders mag daarom worden verwacht dat zij:
- de financiële administratie op orde houden;
- tijdig ingrijpen bij liquiditeitsproblemen;
- open communiceren met investeerders en schuldeisers; en
- hun besluitvorming goed documenteren.
Vragen?
Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel? Onze advocaten staan klaar om u te adviseren! Neem contact op met een van onze advocaten via de mail, telefonisch of vul het contactformulier in voor een vrijblijvend eerste gesprek. Wij denken graag met u mee.
